“Veel te danken aan het dorp”

 

 Een interview met Ron Barbé

Jaarboek 2015  

 

 

Eén van de bekendere oud-inwoners van Philippine is ongetwijfeld Ron Barbé, onder andere oud- burgemeester van de gemeente Terneuzen, oud-gedeputeerde en nog steeds bestuurlijk actief op tal van fronten. Wij spraken met hem over zijn jeugd in het dorp.

 

Ontzettend veel paarden

Op 18 maart 1942 ben ik geboren in een boerderij aan de Posthoornstraat, op de plek waar later nog de drankwinkel van de Smet is geweest. Naast ons woonden onze grootouders van vaders kant. Het was een voor die tijd grote boerderij. We hadden een paar knechten – een woord dat je nu niet meer zou gebruiken – in vaste dienst en tijdens de oogst ook veel losse arbeiders. Ik herinner me ook dat we wel 12 paarden hadden en wat koeien en varkens, maar het was toch vooral een akkerbouwbedrijf.

 

 

C:UsersGertjanPicturesposthoornweg.jpg

De Posthoornstraat in Philippine met rechts zichtbaar het bord dat de douane aankondigt. Het witte

huis links is de ouderlijke woning van Ron Barbé. 

 

Schuin tegenover ons huis was het douanekantoor en voor ons huis liep de tramrails. De tram kon je toen nog laten stoppen door je hand op te steken. Onvoorstelbaar lijkt het nu dat er toen in de Gentsebreedstraat ruimte was voor een tram. Die tram werd trouwens in het begin vooral gebruikt voor goederenvervoer. Tijdens de ” campagne” werden de suikerbieten zo naar Sas van Gent vervoerd.

 

We hebben in de Posthoornstraat gewoond tot 1957. Toen zijn we in het kader van de ruilverkaveling en de rationalisering van de landbouw verhuisd naar de Dijckmeesterpolder. We waren daar toen zeker niet rouwig om. Ik herinner me dat we voor de ruilverkaveling land hadden dat zo verspreid lag dat we brood mee moesten nemen als we daar een dag naar toe gingen om te werken.

 

Ik heb een beeld van een dorp dat fysiek heel nadrukkelijk aanwezig was. De structuur van de oude vesting — later afgegraven als werkverschaffing —  was overal nog goed zichtbaar, ook de verbinding met het water. De Kasteelstraat was er nog niet. Ik zie de vrouwen zo nog lopen op de kaaie van het haventje met de mosselschepen. Maar Philippine was in mijn herinnering toch meer een landbouwgemeente dan een vissersdorp. Er moeten ontzettend veel paarden geweest zijn als je daar over nadenkt. Traagheid is ook een beeld dat bij me boven komt, koren afrijden met paarden, tientallen mensen op het land.

 

Volgens mij heb ik geen overdreven romantische herinnering aan mijn jeugd. Mij staan ook goed bij de boerenkarren zonder luchtbanden, de bieten die met ongelooflijk hard werk één voor één moesten worden afgestoken en het stof in de schuur dat zo ongezond dicht was, dat je letterlijk geen hand voor ogen kon zien als één maal per jaar de dorsmachine langs kwam. Maar ook daar moesten de mensen gewoon in doorwerken. Ook de gevolgen van de werkloosheid eind jaren 50 als gevolg van de mechanisatie in de landbouw herinner ik me goed: mannen die moesten gaan werken in Roosendaal en Rotterdam. Gelukkig kregen we in Zeeland later onze eigen werkgelegenheid in de industrie.

 

Een oer-katholiek dorp

Philippine was in die tijd een oer- katholiek dorp. Er waren een paar protestantse families, die we met name kenden. Ik geloof dat we die wel op afstand respecteerden, maar het waren toch vooral exoten voor ons. Ik heb een vage herinnering uit de oorlogstijd – ik moet een jaar of drie geweest zijn – dat we bij mijn grootmoeder in de schuilkelder zaten en dat ik de volwassenen op enig moment hoorde zeggen dat de katholieke kerk werd stukgeschoten. Ik heb later nog gespeeld in de ruïnes.

 

Pastoor de Bie

 

De kerk in mijn jeugd was het gebouw in de Gentsebreedstraat, eigenlijk een noodkerk, met daarnaast de pastorie. Uiteraard ben ik er misdienaar geweest. Er was één pastoor, Remy de Bie. Hij stond bekend als ontoegankelijk. In het kerkbestuur dat hij om zich heen had verzameld zaten mosselhandelaren en rijke boeren. Ons gezin ging trouw naar de kerk, op zondag naar de mis en het lof. Van mijn moeder weet ik dat het echt waar is dat de pastoor toen de gezinsomvang bepaalde, want zij heeft een keer “het schuifke” gekregen. Dat betekent dat ze in de biechtstoel ging zitten, maar dat de pastoor haar niet de biecht wilde afnemen. Ze knielde, de pastoor zag dat zij het was en schoof toen onmiddellijk hard het schuifje dicht. Dat was het signaal dat hij vond dat het te lang duurde voor er weer een baby kwam. Laten we daar maar niet meer over praten. Een heel andere ervaring met kerk en geloof had ik met de Paters van Armoede uit Sluiskil. Omdat wij fietstassen hadden en die paters daar klaarblijkelijk niet, moesten wij als kind met de paters mee als zij langs de boerderijen gingen om voedsel te halen, eigenlijk te bedelen. Overal waar zij kwamen, kregen ze wel iets. Als kind heb ik dus gesjouwd voor de kerk. Wie weet, wordt dat later nog beloond ….. nu trouwens onbestaanbaar: een kind dat alleen met een pater in de polder fietst.

 

Hij draaide je kaak

De kleuterschool stond naast de Schotse Hoek met de nonnen voor de klas. Het gebouw van de katholieke lagere school aan de Rozemarijnstraat staat er nu nog. De school had zo veel leerlingen dat de zes klassen niet hoefden te worden gecombineerd. Het gezag was daar nog echt het gezag. Daar werden tuchtigingsmethodes gebruikt waar tegenwoordig processen van zouden komen. Forse tikken met de lat op de hand was nog wel het minste. Berucht was meester Wijne in de derde klas. Die had een speciale, pijnlijke techniek om je kaak vast te grijpen en dan te draaien! In klas één en twee stonden twee ongetrouwde juffrouwen. Meester Guillet was de hoofdonderwijzer. Hij vertegenwoordigde het strenge gezag en had een directe relatie met mijnheer pastoor. Het hoofd der school bepaalde waar je na de lagere school terecht kwam en beïnvloedde zo de rest van je leven. In mijn geval was dat trouwens nog niet zo makkelijk. Als enige van mijn klas ging ik naar de HBS en dat kon natuurlijk niet op het openbare Petrus Hondius in Terneuzen. Het moest een katholieke HBS zijn en dat betekende dus kiezen tussen Hulst of St Eloy in Schoondijke. Omdat een voorganger van mij, een dorpsgenoot van een paar jaar ouder, daar ook al voor gekozen had werd het Schoondijke: iedere dag 20 km heen en 20 km terug fietsen. Die jongen was George Dekker, de zoon van de bakker uit het Kerkestraatje. Hij kon verschrikkelijk hard fietsen! ’s Winters mochten we met de bus van de ZVTM.

 

Naast de lagere school was de smederij, op de plek waar nu het metaalbedrijf van Pieters-Barbé staat. Als kind heb ik daar vaak staan kijken naar het kappen en beslaan van de paarden. Vuur is altijd spannend voor kinderen. Wij hadden trouwens ook een eigen travalje voor het beslaan van onze eigen paarden. Die werd ook gebruikt als de dekhengst kwam. Die van de firma Dobbelaer uit IJzendijke was de beste, zo werd gezegd. Die zorgde voor ijzersterke Vlaamse werkpaarden. Hoewel wij als dorpskinderen over voortplanting al vroeg van de hoed en de rand wisten, mochten we toch om een of andere reden nooit kijken als die dekhengst kwam om zijn werk te doen.

 

Heftige debatten en roeren in het bloed

 

Philippine was toen nog een zelfstandige gemeente. Piet van Hoek was burgemeester en mijn vader was één van de wethouders. Het dorp stemde landelijk massief op de KVP, maar op dorpsniveau was er toch een verdeling tussen een middenstands- en een arbeiderspartij: wel allebei katholiek natuurlijk. Op de agenda van de gemeenteraad stonden – zouden we nu zeggen – zaken van niets, maar dat werd wel even anders met het afsluiten van de Braakman in 1952. Heftige debatten waren er toen over de toekomst van het dorp, de bestemming van de haven, mogelijke werkloosheid van de mosselvissers en dergelijke. Veel gebeurde er niet in het dorp, hoewel ik me nog wel herinner dat er een keer het lijk van een doodgeschoten smokkelaar op een kar voor het politiebureau lag. Spannend voor ons als schoolkinderen.

 

 

C:UsersGertjanPicturesJuliana in Philippine.jpg

Burgermeester van Hoek (met ketting en hoed in de hand) en wethouders van het toen nog

zelfstandige Philppine – waaronder de vader van Ron Barbé, naast de burgermeester – staan gereed om Koningin

Juliana te ontvangen bij haar bezoek op 19 augustus 1959

 

Net als in elk dorp had je bepaalde bijzondere types, vaak met bijnamen. Liza Baard heette zo omdat ze als vrouw nogal veel beharing had. Zij verkocht garnalen per glas uit een bak op haar fiets. Bij haar moest je steeds in de gaten houden dat ze haar duim niet te diep in het glas zette, want dan kreeg je te weinig garnalen voor je geld. In de Emmastraat woonde Wies den Bremer. Waarom hij “den Bremer” heette weet ik niet, maar wel dat ons altijd verteld werd dat we verre van hem moesten blijven. De reden heb ik nooit geweten. D’n Oostganger was de man van de sterke verhalen. Hij zou in Indië zijn geweest en hij beweerde ook dat hij bij het schaatsen nooit uit de sloot hoefde te klimmen omdat hij al schaatsend makkelijk over een”damgat” kon springen. Huis aan huis verkopers van garen en band en allerlei andere artikelen waren ook in heel de streek bekend. Zo was er de Sloeber van Breskens van wie werd gezegd dat hij alleen met de wind mee fietste.

 

Philippine was echt een geïsoleerd dorp. Hoek lag aan de overkant van het water en bij Isabellasluis was de enige verbinding tussen Oost en West Zeeuws Vlaanderen. Gelukkig hoefden we het dorp niet vaak uit. We hadden drie bakkers, een eigen garage en fietsenmaker, een smederij, een winkel voor stoffen en textiel en dan nog twee slagers. Eén van die slagers was Wartje van Voren. Die kwam bij ons slachten op de boerderij. Ik hoor de varkens nog brullen. Als kind moesten wij bij het slachten in de emmers met bloed roeren, zodat het niet zou gaan klonteren.

 

Ik heb veel aan het dorp te danken. Ik heb er geleerd hoe belangrijk het is dat mensen op elkaar zijn aangewezen, dat er geen grote standsverschillen zijn en dat mensen in de maatschappij samen werken en op elkaar letten. Ik ben daar dankbaar voor.